10/ Beschouwingen bij "De psychologie van het Totalitarisme" van Mattias Desmet
Deel 3 - Voorbij het mechanistisch wereldbeeld - hoofdstuk 9: Het dode versus het levende universum.
Inleiding van De Psychologie van het totalitarisme
Deel 1: Wetenschap en haar psychologische effecten:
hoofdstuk 1 Wetenschap en ideologie
hoofdstuk 2 Wetenschap en haar praktische toepassingen
hoofdstuk 3 De kunstmatige maatschappij
hoofdstuk 4 Het onmeetbare universum
hoofdstuk 5 Het verlangen naar een meester
Deel 2: Massavorming en totalitarisme:
hoofdstuk 6 De opkomst van de massa
hoofdstuk 7 De menners van de massa
hoofdstuk 8 Complot en ideologie
Deel 3: Voorbij het mechanistisch wereldbeeld:
hoofdstuk 9 Het dode versus het levende universum
hoofdstuk 10 Materie en geest
hoofdstuk 11 Wetenschap en waarheid
Alles in 1 e-book: https://bit.ly/3UwedUJ
Eerst een kleine situering van enkele thema’s in dit deel 3, waarna de bespreking van het betreffende hoofdstuk 9 volgt.
Deel 3: Voorbij het mechanistisch wereldbeeld
We zagen dat Mattias Desmet in de eerste 5 hoofdstukken zijn visie op wetenschap uit de doeken deed. De hoofdtendens daarbij bestond er voornamelijk in te wijzen op wetenschappelijke tekortkomingen. O.a. omwille van meetfouten, replicatieproblemen, metingen die niet nauwkeurig genoeg zijn, eventueel verkeerd gehanteerde paradigmata m.b.t. het virus, het niet volgen van een ‘gevoel’ of ‘trilling’ (of empathisch resoneren) in een onbemiddelde waarneming (zonder een interfererende factor tussen observator en object in) zouden we niet in staat zijn iets te zeggen over deze wereld. Uiteindelijk valt Desmet zijn houding tegenover wetenschap samen met zijn verwijzing naar het artikel (2005) Why most published research findings are false (2005) van Ioannidis (zie hoofdstuk 4) om zijn stelling te onderbouwen dat wetenschap maar weinig kan zeggen over de werkelijkheid . Voeg daar al generaliserend een mechanistisch denkbeeld aan toe, zogenaam geschraagd door de zuilen van de Verlichting en haar principes, die door Desmet al even mechanistisch doorgedacht en Kantiaans gemaximaliseerd en gepresenteerd werden alsof ze alras om de hoek zullen komen piepen, en je krijgt natuurlijk een nachtmerrie-achtig dystopisch totalitair beeld van morgen. Of vandaag…
Heel wat van Desmets volgers twijfelen door zijn publicaties nu openlijk aan de wetenschap en aan de instituten die zich ervan bedienen, i.e. vnl. de politieke en financiële machtsverdelers en -bekleders. Dit is eenvoudig vast te stellen in de berichten op zijn facebook-pagina. Het is dan inderdaad ook maar fair dat Desmet vervolgens een alternatief wil voorstellen. Een goede oplossing natuurlijk, niet een oplossing die voortbouwt op het puin en de ruïnes van de ideologie die volgens Desmet geleid heeft tot deze ‘puinhoop’. Een oplossing die vertrekt van een andere kijk op wetenschap, vanuit een andere wetenschapsfilosofie,… een andere kijk… Inderdaad, zelfs de wijze waarop wetenschappers in a new age of understanding op een andere wijze naar onderzoeksobjecten en de mens en zijn relatie tot de wereld en de daarachterliggende werkelijke wereld zouden kunnen kijken zouden best veranderen volgens Desmet. Kortom: een nieuwe metafysica dus. Dat is wat Desmet ons in de hieropvolgende 3 hoofdstukken gaat trachten aan te reiken: een nieuwe metafysica van het levende universum, o.a. gebaseerd op zijn psychoanalytische achtergrond, met als doel een oplossing aan te reiken tegen (opkomend) totalitarisme. Een verdienstelijk doel.
Metafysica is de wijsgerige leer die niet zoals de fysica de werkelijkheid onderzoekt die volgt uit zintuiglijke of instrumentele waarneming, maar op zoek gaat naar het wezen van die werkelijkheid en wat er achter zit. Metafysica is zo ook de grondslag van de wetenschappen, omdat die uitgaan van de waarneembaarheid van de werkelijkheid. (https://nl.wikipedia.org/wiki/Metafysica).
Het woord metafysica betekent: wat na de natuur (fysica) komt, “wat de natuur overstijgt”.
Te weten: De term metafysica is oorspronkelijk afkomstig van Andronicus van Rhodos, de eerste uitgever van de geschriften van Aristoteles. Hij noemde de verhandelingen die in zijn uitgave op de boekenplank op diens Fysica volgden ta meta ta physica (τὰ μετὰ τὰ φυσικά, wat na de Fysicaboeken komt) (The Cambridge Dictionary of Philosophy 2nd edition).
Men verstaat onder metafysica zodoende de wijsgerige leer die net niet de realiteit onderzoekt zoals die in onze zintuiglijke ervaring gegeven is (zoals de fysica), maar de totaliteit van al dat wat gegeven is, mét inbegrip van al hetgene wat deze eenheid samenstelt. Die eenheid kan men in beginsel in een buiten onze wereld (transcendent) liggende ware werkelijkheid poneren, zoals Plato deed met zijn Ideeënleer, of (immanent) trachten in de vele bijzondere ervaringsgegevens zelf te ontwaren, in een diepere grond, waarin de gegevenheden zelf alle zijn gefundeerd, zoals Aristoteles deed.
Metafysica is de leer over de gronden van de werkelijkheid, waarin een omschrijving gemaakt wordt van de zijnsorde, de zijnsleer. Metafysica tracht informatie te geven over de werkelijkheid als geheel. Ze beoogt een algemene omschrijving van het gehele heelal, waarin alle fundamentele soorten dingen worden vermeld waarvan we weten dat ze tot de inventaris (of codex) van het heelal behoren, en tegelijkertijd wordt onderzocht in hoeverre het waarschijnlijk is dat er zich nog andere fundamentele dingen bevinden waarvan we niet met zekerheid weten dat ze er zijn. Metafysica is dus een vakgebied dat niet alleen de werkelijkheid onderzoekt zoals die in onze ervaring gegeven is, maar het geheel van al het gegevene, met inbegrip van datgene wat deze eenheid construeert, de tijdloze en onveranderlijke vorming.
De metafysica richt zich dus ook (en vaak vooral) op wat zich aan de waarneming onttrekt. Wat zich onttrekt aan het zintuiglijke en daar in zekere zin bovenuit gaat is in eerste instantie de aard en betekenis van het bestaan, het existeren - het “er-zijn” – van iets, van de dingen, van ons mensen, van de kosmos. Ook transcendente zaken zoals het bestaan van een God, de ziel, geest, de vrije wil behoren tot de metafysica. ‘Wetenschappelijk gezien’ gaat het in de metafysica om hypothesen, theorieën en voorstellingen die niet middels experimenten gestaafd of weerlegd kunnen worden.
Deze theoriëen worden (soms) afgeleid uit bevindingen met betrekking tot metingen en het nadenken over wat een waarneming nu eigenlijk is en ons leert over de realiteit en ‘de wereld die daarachter schuilt’. Zo merken we dat Desmet zich reeds in hoofdstuk 1 bekent tot een meer religieus pad: “We dachten dat wetenschap bestaat uit het leggen van droge logische verbanden tussen ‘objectief’ waarneembare feiten. Maar in wezen wordt wetenschap gerealiseerd door een vermogen tot empathie, een soort resonerend invoelen met het fenomeen dat onderzocht wordt. Wetenschap stoot daarbij op een kern die zich aan elk logisch discours onttrekt en die zich enkel in de taal van poëzie en metaforen laat beschrijven. Het contact met die kern resulteert niet zelden in wat we de seminale religieuze ervaring zouden kunnen noemen — de religieuze ervaring die voorafgaat aan en niet bezoedeld wordt door enige vorm van godsdienstige institutionalisering.” (p26). Hier voorvoelen we al elke richting hij in wil gaan, namelijk een religieuze weg in plaats van een wetenschappelijke weg, een weg waarbij hij meent onbemiddeld, zonder de “verontreiniging” van het Ego en de ratio tot een ervaren van de “Waarheid” van het object te komen.
Met Dr. Robert M. Pirsig, die de “metafyscia van de dynamische ongedefiniëerde Kwaliteit” uitwerkte in zijn boeken Zen en de kunst van het motoronderhoud en het daaropvolgende boek Lila, en die naar aanleiding van deze twee boeken uitgenodigd werd om een lezing te komen geven voor atoomfysici in het Solvay-instituut te Brussel, geeft in zijn paper Subject, Objects, Data, Values (https://www.quantonics.com/Pirsigs_SODV.html) aan dat zowel het gevisualiseerde object, als het gebruikte meet-instrument, als het aspect of de ‘kwaliteit’ van het object waarlangs het object gemeten wordt, net als de onderzoeker en de collega met wie hij er in een taal over communiceert alle samen gevat zitten in het ‘fenomenaal object’. Het object zelf zal daar steeds buiten staan en finaal onkenbaar zijn en blijven. Het onkenbare object stemt overeen met Lacans invulling van het Reële (objet (a)), dat zich onttrekt aan het spreken, kennen,… aan de taal… Men zou dit de werkelijkheid kunnen noemen. Wat zich binnen het fenomenaal object afspeelt (de onderzoeker met z’n theorie en z’n meetinstrument die iets tracht te zeggen over het object) stemt eerder overeen met Lacaniaanse benaming van de realtiteit, of wat Lacan het ‘Symbolisch-Imaginaire’ noemt. De realiteit is onze psychische interpretatie van de werkelijkheid die we finaal niet kennen.
Het ‘model’ dat Desmet voorstaat in hoofdstuk 1 lijkt er slechts in te bestaan dat er een observator is die rechtstreeks het object kan waarnemen. Te weten: de observator staat in bovenstaand schema in de grote cirkel, het (te meten, te kennen) object in de kleine cirkel met het vraagteken. Zodoende zien we dat Desmet het Symbolisch-Imaginaire niveau verwisselt met het Reële niveau, of (psychische) realiteit verwisselt met de werkelijkheid . Hij lijkt te denken dat hij rechtstreeks het Reële kan waarnemen en hierover iets zeggen. Terwijl de Lacaniaanse psychoanalytische theorie er net van uitgaat dat het Reële onnoembaar is. Al kan men het wel ‘gewaarworden’ (~mee resoneren) en er wel over spreken, men kan het meten, er theorie over produceren,… doch dat alles, zelfs de meting en wat men meent daar te zien is Symbolisch-Imaginair, dat is niet (de Werkelijkheid=) Reële, dat is de Realiteit. Het lijkt erop dat hij 2 basisconcepten uit de psychoanalytische theorie van Lacan dooreenhaspelt.
Wat ook interessant is, is dat Lacan in zijn 11e seminarie stelt dat de Goden “van het Reële” zijn… De goden, dat zou gaan over de door ons onbegrepen en onzegbare machinaties van het universum, over wat er in de randomness schuilt achter de sluier van het waarneembare… en welke wij (of eerder bv. de antieke Grieken, zegt Lacan), in een poging te vatten wat erachter schuilt, in een poging dit te benoemen, ‘de goden’ noemen…
Desmet meent dus in - zo als blijken in het hierna volgende 9de hoofdstuk - via de mathematische modellen - die Symbolisch-Imaginair van natuur zijn - , in het Reële te kunnen kijken. Het kijken naar de mechanismen die hij waarneemt (cfr: deze prent hierboven waarbij de persoon doorheen de atmosfeer naar de (goddelijke?) machinaties daarachter kijkt) verwart hij met iets van de essentie, de materie, het universum zelf.
Daarbij maakt hij een extrapolatie van het mathematisch-Symbolische naar het Reële, waardoor het bijna lijkt alsof hij godsbewijzen aanlevert, of toch bewijzen dat de wereld en de materie waaruit die gebouwd is bezield is.
Via deze nieuwe metafysica (waarbij hij de relatie observator-object religieus/spiritueel herdefinieert) krijgen we eerder een nieuwe religie aangeboden die zich bedient van christelijk-platoons perspectief (cfr de ‘idealen’ of ‘figuren’ die hij bespreekt, doch zonder dat christelijke perspectief te articuleren) dan een bruikbare wetenschap. Door de extrapolaties die hij straks gaat maken (van de individuele observatie naar het universum, van het anorganisch niveau naar dat van de samenleving (hoofdstuk 10)), speelt hij ook met het verschil tussen het eeuwige (van de Platoonse ideeënleer) en de eindige tijdelijkheid (van de mens).
Door zich tot de ideëenwereld te richten (en het filosofisch principe te volgen) krijg je inderdaad niet langer een oppervlakkig schijn-leven, maar krijgt de menselijke ziel een ware richting aangeboden, een vector die als Kompas in het Leven kan dienen. Dat deed ook de kerkvader Augustinus in zijn zoektocht naar God (eeuwigheid om eeuwig leven). Maar dat is uiteraard binnen een gelovig-dogmatisch perspectief waar God schepper is van hemel en aarde en waar de scheppende werking van God nog steeds niet is opgehouden en blijft voortduren (zoals de zon van Plato het licht is en continueert met licht geven).
Dit soort van denken - waarbij men de eeuwigheid invoegt in de eindige tijdelijkheid van de mens en alle elementen ziet als voortkomend uit deze ‘eerste idealen’ - heeft uiteraard tot veel problemen geleid: want welke God wil er nu concentratiekampen? Is ook dat dan de manifestatie van een 'sublieme figuur die een principe onthult, een ‘ideale vorm’ ontspruitend aan Gods wil? Deze traditie, en de denkwegen waarlangs deze traditie aan de kant wordt geschoven door de Verlichting, veronderstelt een zeer uitgebreide analyse en bespreking, met veel meer nuances… iets wat Desmet jammerlijk nalaat. Binnen de christelijke traditie ontstaat ook de discussie over de vrije wil en de predestinatie en de opvatting dat de mens een zwakke (Adamische) wil heeft die geholpen moet worden door ‘in God te leven' (ethisch leven en een handelen omwille van God).
Dit denken rond verantwoordelijkheid en wil leidde inderdaad in de twintigste eeuw tot de ontdekking van het onbewuste (een ander woord voor ziel) op het niveau van het individu en uiteindelijk de ontdekking van het Reële (dat een ander woord is voor God waar we eigenlijk ook evengoed niets over kunnen zeggen). Ziel en God (of het tijdelijke en het eeuwige) zijn in een christelijk perspectief met elkaar verbonden. Ook Lacan acht het zinvol die verknoping tussen het Imaginaire, Symbolische en het Reële te denken. Over het Symbolische wordt niet rechtstreeks gesproken maar Desmet lijkt te zeggen dat het Symbolische iets imaginair is geworden (met een mechanistisch substraat) en dat de mens de voeling heeft verloren met zijn ziel en dus ook met de ideeën die de werkelijkheid pas echt zouden ordenen en bezielen. Hij wenst dus niet het imaginaire doodse systeem van de wetenschap (dat vreemd genoeg door zijn eigen fouten, de boel wel blijft animeren, je zou bijna zeggen: lang leven de wetenschappelijke fouten want het houdt het zaakje dynamisch!), maar een creatieve mens die vanuit zijn ziel en gerichtheid op het totale opnieuw zin probeert te generen voor een geanimeerd leven.
Wat opmerkelijk is, is dat deze nieuwsoortige metafysica waarmee Desmet een nieuwe religiositeit zoekt die de wereld opnieuw een soort van betovering zou kunnen inblazen, een omweg neemt lángs de wetenschap.
Deze inleiding loopt inderdaad wat vooruit op de tekst, maar het leek nuttig om de link te leggen met Desmets omschrijving van de ‘ideale (wetenschappelijke) observatie’ zoals hij die schetst in zijn hoofdstuk 1, alsook het denkkader en de filosofische traditie waarmee dit deel van Desmet zijn boek zich verhoudt.
Hoofdstuk 9 Het dode versus het levende universum
Ik neem graag aan dat de lezer van deze bespreking het boek zelf ook leest. Het is een helder geformuleerd en interessant hoofdstuk, daar niet van, maar een complete bespreking zou ons te ver leiden. Er staan uitgangspunten in die op zich wel kloppen, maar vraag is wat Desmet met deze 'correcte dingen' aanvangt.
Zo ontmoeten we in dit hoofdstuk enkele figuren die het bespreken waard zijn, daar ze een geëigende ‘plaats’ innemen binnen de wetenschapsfilosofie en binnen de sociale wetenschappen en we Desmet daar toch wel enkele eigen interpretaties aan geeft. Evenzeer zijn er implicaties met betrekking tot de ‘hiërarchie’ van wetenschappen of het "mind over matter VS matter over mind”- debat, alsook de locus en relatie van de observator tot het geobserveerde object. Dat volgt ook verderop in de laatste 2 hoofdstukken. Het lijkt nuttig deze te duiden. Desmet zou een psychoanalyticus zijn. Zelf ben ik als psychoanalyticus de psychoanalyse natuurlijk ook zeer genegen, alsook Desmets betrachting de menselijke geest en z’n noden, vermogens en verlangens meer op de voorgrond te laten treden (o.a. binnen de politiek en het volksgezondheidsbeleid). Van daaruit gedacht is het niet ongewoon in het mind/matter-debat meer de kaart te trekken voor onze geest, z’n vermogens en z’n invloeden.
Mechanisme en vitalisme
Desmet vangt aan met een verwijzing naar massavorming en totalitarisme als zouden deze symptomen zijn van het mechanistisch denken, product van de Verlichting. Hier hebben we het er in eerdere hoofdstukken over gehad, zowel wat de wetenschapsfilosofische kwestie betreft, als wat Hannah Arendt en de plaats die zij geeft aan de Verlichtingsidee in de genese van het totalitarisme betreft. Deze kelk laten we ditmaal aan ons voorbijgaan. Dit werd eerder al besproken in de kritieken op hoofdstuk 3. Desmet vervolgt met de stelling dat onze samenleving ziek is, geteisterd wordt door denkbeelden. Hij gaat in de volgende hoofdstukken op zoek naar een manier om de ziekmakende ideologie te overstijgen. “In dit hoofdstuk staan we stil bij één van de kenmerken van de mechanistische ideologie. Deze ideologie ziet het universum namelijk als een logisch kenbaar, voorspelbaar, controleerbaar en ongericht mechanistisch proces. En vooral ook: ze ziet het universum als een doods en zinloos gegeven, als de blinde, mechanistische interactie tussen dode, elementaire deeltjes. Terwijl een dergelijke visie op de wereld en de dingen zich opdringt als de enige wetenschappelijke, leert een grondige beschouwing ons dat dit wereldbeeld in wetenschappelijk opzicht eigenlijk achterhaald is.”
Inderdaad, om die reden is het ‘mechanisme’ als filosofie iets van eind de 19de eeuw en bedrijven we ook geen mechanistische ideologie meer. Blij dat Desmet het zelf opmerkt, wat het des te opmerkelijker maakt dat hij de hele tijd maar blijft beweren dat we nog steeds een mechanistische filosofie hanteren, al vanaf de inleiding van dit hoofdstuk. Moeilijk te bevatten… Zo blijkt de ideologie van het ‘mechanisme’ volgens Desmet al zou oud te zijn als de mens zelf, of op z’n minst al aanwezig in de beginperiode van de beschaving, “waar atomisten zoals Leucipus en Democritos de idee hadden dat het universum met alles erop en eraan in essentie een verzameling was van mechanisch met elkaar interagerende materiële deeltjes.”
Bij Democritos en Leucipus gaat het - meer dan dat het over fysische atoomleer of complexe modellen gaat - over de tegenstelling massa-vacuüm die nodig is om ‘beweging’ te verklaren, stelt Sylvia Berryman in The Mechanical Hypothesis in Ancient Greek Natural Philosophy (2013) .
We leren verderop in het boek van Desmet (op p212) dat hij ‘mechanisme’ tegenover ‘vitalisme’ plaatst. Hij lijkt dit als het tegenovergestelde te zien. Het mechanistische zou ‘dood’ zijn, het ‘vitalistische’ levend. Heden zouden we allen mechanistisch denken. Echter: omstreeks 1609 had je Francis Bacon die zich al bezig hield met andere filosofische benaderingen dan het mechanisme. Hijzelf vulde “mechanisme” bovendien anders in en kwam daarmee op een andere kijk op Democritus dan Desmet:
Francis Bacon saw Democritus as a vitalist. For Bacon, Democritus was important because he agreed mostly with the ancient view regarding the properties of matter, according to which ‘matter was active, had some form and imparted its form, and had the principle of motion within itself’. Active matter refers to matter’s inner ability to move by itself. This kind of matter is contrary to the mechanistic view of matter which is inert, passive, and non-self-determined. Bacon saw the Democritean idea of the descending motion of atoms as an intrinsic motion, namely, a desire of them, different from the ascending motion of lighter ones caused by the striking of the heavier atoms. Bacon calls this kind of striking motion violent motion or mechanical motion. So, because Bacon thought all interactions in matter are the results of the descending motion of atoms, which was seen by Bacon as a desire of atoms to move towards the centre of the world, we can say that Democritus was seen by Bacon as a vitalist. This desire of atoms or their intrinsic motion shows us that Democritus, for Bacon, conceived matter as an active entity. When we interpret Bacon, we should not fall into the error that atomism and pneumatism (or vitalistic matter theory) are not compatible, and that atomism necessitates mechanism, as Rees and Kargon believed. Bacon was both an atomist and a vitalist because he attributed the ability to move by itself to atoms (or seeds). And, Bacon interpreted the Democritean idea of the descending motion of atoms as the intrinsic motion of them.” Dr. Ünsal Çimen, Did Francis Bacon See Democritus As a Mechanical Philosopher? (2017)
Vrije wil en ziel
Afgezien van het feit dat het begrip “mechanistisch” door Desmet zonder enige referentie naar de uitgebreide bestaande literatuur hierrond nogal beperkt gedefinieerd en bovenal nogal vrij geïnterpreteerd werd , als betrof het zoiets als biljartballen die willoos in oorzaak-gevolg-kettingen rondbotsen, valt wel te snappen waar Desmet heen wil: hij wil meer aandacht voor het bezielde, voor elementen met een eigen wil die niet gezien worden als elementen die zomaar rondstuiteren zonder zelf ook maar enigszins te kunnen sturen. In tegenstelling tot het mechanistische wereldbeeld biedt dit vitalistische wereldbeeld de suggestie “dat er leven en bewustzijn zit in allerlei fenomenen die we voorheen als dode, mechanische processen beschouwen (…) maar is zelforganiserend – er zit gerichtheid en gevoel voor esthetiek in.”. Niet alleen de elementen zelf, maar ook wijzelf als wezens, echter kleine mieren of pionnen … We dienen gezien te worden als wezens voorzien van een eigen wil, of zo lijkt het toch op het eerste zicht, maar eigenlijk stelt Desmet dat niet zo. Er valt weinig 'pleidooi voor vrije wil' te bespeuren. We zien Desmet verderop eigenlijk zeggen dat mensen 'zelforiënterend zijn' - als ze open staan voor de principes en de sublieme esthetische figuren - maar dat hun pad al uitgestippeld is. Ze vinden maar de weg - zijn maar zelforiënterend - als ze niet bezoedeld worden door zaken die hen van dat pad laten afglijden, zoals opportunistische keuzes dat doen (“Te opportunistisch in het leven staan, waarin men principes telkens weer loslaat omdat een ‘slimme’ analyse van de situatie suggereert dat dit voordelig kan zijn, leidt niet zelden tot een verlies aan eigenheid en ervaringen van zinloosheid in het leven.”) In pathoanalytische thermen zou men zeggen dat men best een goede balans vindt tussen autoplastie en alloplastie.
Ik geloof in iets tussen beiden in: er is vrije wil, in weerwil van de partiële en grotendeels onbekende gedetermineerdheid. Was het schandaal dat Freud veroorzaakte net niet dat hij aantoonde dat we niet zoveel vrije wil hebben als we wensen, maar dat we ook deels door ons onbewuste en onze voorgeschiedenis gestuurd worden? Zodoende is het best mogelijk ‘compatibilist’ te zijn: compatibilisme is de overtuiging dat vrije wil en determinisme onderling verenigbaar zijn en dat het mogelijk is om in beide te geloven zonder logisch inconsistent te zijn. (https://en.m.wikipedia.org/wiki/Compatibilism)
Maar wanneer Desmet stelt dat Democritos een mechanist is en hij ook de hedendaagse mensvisie duidt als dominant mechanistisch, dan wringt het toch een beetje… want dan is het maar de vraag of Desmet bedoelt dat wat men binnen het gewone wetenschapsbedrijf steeds en doorgaans doet, namelijk gewone oorzaak-gevolg-redeneren in kettingen en eventueel gedacht binnen een kader met “multi-factoriële multicausaliteit” - die sowieso ergens wel nodig zijn willen we niet in het ijle peddelen als verloren eenden op een bevroren vijver - en het denken van atomen, mensen, planten, dingen, wezens… zogenaamd als fundamenteel onbezield terwijl Desmet zelf er wel een ziel of platoonse daimōn in vermoedt… Is dat dan niet eerder een kwestie van wetenschap versus religie/spiritisme/daemonisme in plaats van mechanisme versus vitalisme? Waarom via wetenschap tot de ziel willen komen? Dat doet denken aan het doctoraat van Desmet, waarbij hij op zoek ging naar “de mens” via de opnames van therapeutische sessies, die hij dan vervolgens ging kwantificeren.
We lezen verder…
We passeren langs het onzekerheidsprincipe van Heisenberg, waarover Desmet schrijft: men kan over elementaire deeltjes niet in termen van zelfzekerheid spreken. “Not only is the universe stranger than we think; it is stranger than we can think.”. Die elementaire bouwblokjes van het heelal – de atomen – bleken complexer en ongrijpbaarder dan gedacht. In plaats van de kleine, massieve bolletjes die de oude Grieken voor ogen hadden, toonde de fysica van de twintigste eeuw dat ze wervelende, energetische systemen zijn, eerder trillingspatronen dan vaste materie. De grote fysici van de 20ste eeuw meenden dat ze louter gedachtevormen zijn, mentale fenomenen die reageren op het bewustzijn van onderzoekers (zoals we in het volgende hoofdstuk zullen bespreken). Voorlopend op de bespreking verderop m.b.t. het Symbolisch-Imaginaire en het Reële zien we hier dat Heisenberg dat wat hij observeert in het Symbolisch-Imaginaire register plaatst.
Dat onzekerheidsprincipe van Heisenberg is een interessant gegeven, al verdient het recentelijk al wat relativering. Naar aanleiding van een nieuw experiment in de fysica kwam men tot de volgende conclusie: : “(…)the experiment shows that the act of measurement isn't always what causes the uncertainty. If there's already a lot of uncertainty in the system, then there doesn't need to be any noise from the measurement at all. (…) The latest experiment is the second to make a measurement below the uncertainty noise limit. Earlier this year, Yuji Hasegawa, a physicist at the Vienna University of Technology in Austria, measured groups of neutron spins and derived results well below what would be predicted if measurements were inserting all the uncertainty into the system. But the latest results are the clearest example yet of why Heisenberg’s explanation was incorrect. "This is the most direct experimental test of the Heisenberg measurement-disturbance uncertainty principle," says Howard Wiseman, a theoretical physicist at Griffith University in Brisbane, Australia "Hopefully it will be useful for educating textbook writers so they know that the naive measurement-disturbance relation is wrong."” (https://www.scientificamerican.com/article/common-interpretation-of-heisenbergs-uncertainty-principle-is-proven-false en de twee experimenten waarvan sprake in het artikel:
- Rozema, Lee A. and Darabi, Ardavan and Mahler, Dylan H. and Hayat, Alex and Soudagar, Yasaman and Steinberg, Aephraim M. (2012) Violation of Heisenberg's Measurement-Disturbance Relationship by Weak Measurements (Phys. Rev. Lett, American Physical Society. https://link.aps.org/doi/10.1103/PhysRevLett.109.100404
- en Erhart, J., Sponar, S., Sulyok, G. et al. (2012) Experimental demonstration of a universally valid error–disturbance uncertainty relation in spin measurements. Nature Phys 8, 185–189. https://doi.org/10.1038/nphys2194). De onzekerheid komt niet per se voort uit de relatie observator-object. En inderdaad, “noise” of “ruis” (op de meting!) is dus niet de hoofdzakelijke verstorende factor, er is ook nog ruis die buiten de daad van het meten, registreren en communiceren ontstaat. Desmet wijst terecht wel aan dat (volgens Mandelbrot) ruis ook uit externe factoren ontstaat. We lezen bij Desmet over Mandelbrot die aantoonde dat er toch een patroon in de ruis zou zitten, deze zou dus niet gewoon compleet random bestaan. Hier komt de notie van cantor dust in het spel, namelijk een distributie van de ruis, voortgebracht uit vele externe beïnvloedende factoren, die geordend is en niet chaotisch zoals vermoed: Mandelbrot ontdekte in de ruis een wiskundig patroon, dat eenvoudig te reproduceren is door een lijnstuk repetitief in drie te delen en telkens het middelste stuk weg te laten.
Het probleem van ruis is iets dat al heel lang door de wetenschap serieus genomen wordt: men houdt bij statistiek namelijk rekening met meetfout, voortkomende uit zowel ruis op de meting als ruis in het algemeen en ruis door invloeden van onbekende factoren in de achtergrond. Helaas bestaat er - zoal in alles - een goede en een slechte toepassing van goede principes, doch dat maakt de principes niet slecht.
Meetfout, positivisme, pragmatisme, realisme
Deze kwestie van ‘meetfout’ wordt hier op een manier buiten proportie getrokken, gepresenteerd alsof het iets nieuws is waar anderen niet genoeg rekening mee houden. Zo ontsproten er uit de meetonzekerheid – die men al lang voorvoelde en kende en waarmee men ook al rekening hield eeuwen voor Heisenberg nog maar geboren was. Het was overbodig Heisenberg hiervoor te gebruiken. Een eenvoudiger en makkelijker te begrijpen metafoor ware nuttiger geweest. Maar goed, uit deze meetonzekerheid ontsproten vele -ismen, zoals het realisme, positivisme, pragmatisme, zodat met mechanisme nooit de enige bekende en gehanteerde ideologie was of is.
Positivisten zien de rol van wetenschap als het met elkaar in overeenstemming brengen van waarnemingsfeiten. Als men voorspellingen kan doen die op nauwkeurige en harmonische wijze het gedrag van meetapparatuur (!) verklaren, is de taak volbracht. Realisten zien de rol van de wetenschap als het ontdekken van hoe de fysische werkelijkheid echt is. Dat is een taak die echter nooit volledig zal worden volbracht. Natuurkunde gaat tot nader order hooguit over schijnwaarheden, en niet over absolute waarheid. Natuurkundigen zijn, zo stelt theoretisch natuurkundige, theoloog en angelicaanse priester John Polkinghorn, slechts de kaartenmakers van de fysische werkelijkheid. "Scientists are merely the cartographers of the pre-existing global reality, but every revision paints a more accurate picture. Thus, the theory of relativity has not declared classical physics invalid, but merely inaccurate — although it is still accurate enough to send a space probe to Mars" (Polkinghorne, Rochester roundabout, p. 165). Realisten stellen dat men een theorie kan schrijven die de werkelijkheid voldoende verklaart, maar die niet in staat is de werkelijkheid volledig te beschrijven. Voldoende om een marslander op Mars te krijgen dus…
Tussen dit positivisme en realisme in vinden we nog het pragmatisme. Hier gaat men ervan uit dat we genoeg kennis kunnen opdoen om bepaalde zaken te begrijpen binnen een bepaald kader waarbinnen bepaalde vragen en antwoorden een bepaald nut hebben. Zij stellen echter niet ooit te zullen weten hoe de zaken werkelijk in elkaar zitten.
Dit intermezzo verwijst naar de eerdere bespreking van hoofdstuk 4 over het nut van pragmatiek bij het meten en handelen (in o.a. de voorbij covid-pandemie).
…binnen trekken in een mathematisch veld…
Desmet schrijft in verband met deze ruis: hoe kan het dat een reeks zich los van elkaar manifesterende, toevallige factoren tot een dergelijk regelmatig patroon leidt? Het was alsof alle toevallig, mechanische verstoringen in een stabiel en strikt mathematisch geordend veld getrokken werden om daar van elke toevalligheid ontdaan te worden?
Eigenlijk is dat geheel niet moeilijk te beantwoorden: het ‘mathematisch geordende veld’ is een menselijk constructie waarmee men de wereld (en de ruis) tracht te vatten in wiskundige formules, een gedachtenconstruct dus, iets niet-tastbaar… en dat Symbolisch-Imaginaire construct heeft zijn logica. En eens je zaken binnen trekt binnen dat veld, dan tonen deze zich aan jou als onderworpen aan de logica van dat mentaal geconstrueerde veld.
Lacan, de professor psychoanalyse uit Parijs die Desmet toch wel moet kennen, heeft hier trouwens ook al iets over geschreven in La Lettre Volée. Daar toont Lacan aan dat eens je data invoert in een logisch system bestaande uit 2 interagerende (data-uitwisselende) elementen (zoals een onderzoeker en een object) zoals dit:
en deze trachten informatie uit te wisselen (de onderzoeker ontvangt informatie van een aspect van het onderzochte), men steevast belandt in een ordening:
How bizarre! Deze ordening ontstaat volgens Lacan door een symbolisch systeem (zoals de wiskunde er één is, of ons psychische symbolische systeem dat een drieledige logica hanteert) te implementeren op een tekensysteem dat gebruikt wordt om iets van de werkelijkheid te omschrijven en te communiceren. Lacan noemt dit de symbolische determinatie. (http://staferla.free.fr/Lacan/La%20lettre%20volee.pdf). Desmet citeert Gleick die dan wel zei “life sucks order from a sea of disorder”, maar men kan daarnaast evengoed stellen “mathematisering brengt orde in een zee van wandorde, zelfs ongewild”, puur gedetermineerd door het tekensysteem dat men dan gaat hanteren. Door menselijk te denken an sich dus. Maar de wereld die men ordent is niet de externe wereld (buiten ons denken), het betreft slechts een deel van het geheel, want de ordening gebeurt niet onbemiddeld gewoon door de simpele act van het denken, dat gebeurt indirect en bemiddeld via handelingen en instrumenten. Er is wel een “directe impact” van de geest op het lichaam denkbaar, zoals men vaak kan merken in de symptomen van patiënten. De directe macht van de geest over het eigen lichaam, is groot, doch mijn inziens niet onbemiddeld, aangezien er tussen de geest die een lijden beleeft en het lichaam dat de expressie van dat lijden toont toch minstens een mogelijkheidsvoorwaarde situeert; die van de materialiteit van het lichaam: uiteindelijk moet het lijden zich via (neuro)chemische, organische, anorganische en mechanische processen aangedreven door een levende geest manifesteren en materialiseren, zoniet zou het geen lichamelijk symptoom zijn. We zijn nog steeds van vlees gemaakt, hoewel zich dat wel toont als heel kneedbaar door de geest…
Chaostheorie, het waterrad van Lorenz en de Lorenz-attractoren, deterministische onvoorspelbaarheid
Desmet volgt Gleick en stelt dat de ruis op de telefoonlijnen zichzelf lijkt te organiseren. Verder wordt er gewezen op de mathematische regelmaat die zit in het tijdsverloop tussen het vallen van de druppels. Desmet citeert in verband hiermee Gleick: “Those studying chaotic dynamics discovered that the disorderly behaviour of simple systems acted as a creative process. It generated complexity: richly organized patterns, sometimes stable and sometimes unstable, sometimes finite and sometimes infinite, but always with the fascination of living things.” Er zullen zeker zelforganiserende principes zijn, dat ontken ik niet, al meen ik dat deze grotendeels onderworpen zijn aan de limieten die a/ de thermodynamische en natuurwetten (voor het anorganische en biologische niveau) en b/ sociëtale (schijn)gelijkenissen van deze dynamische wetten (voor het sociale en individueel-intellectuele niveau) daarop bepalen. Ze bevinden zich vermoedelijk binnen bepaalde limieten waarvan we de redenen nog niet kunnen vatten, doch die begrensd worden door de integralen waarmee ze door ons uitdrukbaar zijn, maar waarvan we niet weten van waar ze komen, al blijf ik liever agnost in deze kwestie. Binnen een systeem met die limieten van ‘druk’ en ‘verhitting’, ‘zwaartekracht’,… is er oneindig veel chaotische speling mogelijk, maar deze blijft binnen deze limieten. Daarbuiten blijkt geen universum mogelijk, of buiten andere limieten is op sommige plaatsen binnen dat universum het leven dan weer niet mogelijk. Desmet kiest hier het spirituele pad, zo lijkt het, met de nadruk die hij hier wenst te leggen op het ‘creatieve’ en ‘het levende’. Desmet zegt hierna : “De beroemde uitspraak van Galilei (1623) “Het boek van de natuur is geschreven in de taal van de wiskunde” valt bijna letterlijk te nemen.”
Inderdaad, het boek zelf, niet de natuur.
Teneinde het “levende en het creatieve in de materie” (sic) – inderdaad in de materie, er zit iets levends in het anorganische volgens Desmet, mogelijks neemt hij atomaire vibraties aan voor iets levends? – aan te kunnen tonen gaat Desmet over naar het waterrad van Malkus of Lorenz.
Waar dit over gaat kan je oa hier opzoeken: https://en.wikipedia.org/wiki/Malkus_waterwheel.
Desmet schrijft:
Laat ons een voorbeeld wat gedetailleerder bekijken. Het zogenaamde chaotische waterrad van Lorenz is een mechanisch toestel (zie figuur 1) dat bewegingen maakt die directe overeenkomsten vertonen met de dynamieken van convectiepatronen in vloeistof en gas. Het werd ontworpen in 1972 door ene Malkus om een aantal aspecten toe te lichten van het werk van Edward Lorenz, een wiskundige en meteoroloog die één van de grondleggers is van de chaostheorie. Het bestaat uit een roterend wiel waaraan emmertjes met een gat in de bodem bevestigd zijn. Bovenaan bevindt er zich een kraan die water in het bovenste emmertje kan laten vloeien. Bij een heel lage instroom beweegt het rad niet, simpelweg omdat het water sneller wegstroomt door het gat in de bodem van het emmertje dan dat het instroomt.
Bij een iets hogere instroom vult het emmertje zich wel en begint het rad te bewegen, soms in de ene richting, soms in de andere. Zodra het rad een bepaalde richting gekozen heeft, is het gedrag van het rad regelmatig en voorspelbaar en direct gecorreleerd aan de instroom van het water: hoe meer instroom, hoe sneller het rad draait.
Als de instroom echter een bepaalde grens overschrijdt, treedt er een reeks complexe effecten op die ertoe leiden dat het rad zich onregelmatig begint te gedragen. Het bovenste emmertje vult zich aanvankelijk zeer volledig en doet het rad aan hoge snelheid draaien. Door de hoge snelheid krijgen de bovenaan passerende emmertjes echter nauwelijks de kans om zich te vullen, waardoor het rad afremt, eventueel tijdelijk tot stilstand komt, dan verder doordraait in dezelfde richting, of eventueel in de tegengestelde richting. Dat proces herhaalt zich in talloze varianten, het rad beweegt soms snel, soms traag, soms lang in dezelfde richting, soms voortdurend wisselend van richting. Er werd aangetoond dat de onregelmatigheid in de chaotische fase totaal is. Dat wil zeggen, in de bewegingen van het rad zit geen enkel zich (strikt) herhalend patroon of herhalende periode.
Ongeacht hoe chaotisch de bewegingen zijn, ze bleken verrassend genoeg toch strikt gedetermineerd te zijn. Ze kunnen worden beschreven door een mathematisch model bestaande uit drie recursieve differentiaalvergelijkingen met drie onbekenden (die op zich eigenlijk een vereenvoudiging zijn van de veel complexere Navier-Stokes-convectievergelijkingen).
Desmet schrijft hierover: “De combinatie van chaotisch gedrag en gedetermineerdheid zorgt dat het waterrad de fascinerende eigenschap van de deterministische onvoorspelbaarheid bezit.”
Desmet legt dit o.a. ook uit in een artikel in Knack: “Van zodra de instroom een bepaalde waarde overschrijdt, worden de bewegingen van het rad totaal onregelmatig en onvoorspelbaar. Lorenz kon aantonen dat het rad zich desalniettemin strikt volgens een wiskundige formule gedraagt, maar – fascinerend – dat men zelfs met deze formule in de hand de bewegingen van het rad geen moment op voorhand kan voorspellen. Maar wat wel duidelijk is, is dat je het rad te allen tijde tot rust kan brengen en regelmatig kan laten bewegen als je gewoon het principe begrijpt dat het de instroom van het water is die bepaalt of het rad al dan niet onregelmatig, chaotisch gedrag gaat vertonen. Beetje bij beetje kwam de wetenschap tot het besef dat dit voor alle complexe en dynamische systemen geldt: je kan hun gedrag wel wiskundig beschrijven maar niet op een rationeel-mechanistische manier voorspellen – de enige manier om er op een adequate manier mee om te gaan is dan ook door de principes van hun functioneren te begrijpen en hen volgens die principes te benaderen.”(https://www.knack.be/nieuws/wetenschap/in-deze-crisis-moeten-politici-beslissen-op-principiele-eerder-dan-rationele-gronden/) Het is nuttig dit te lezen wil men inzicht krijgen in wat Desmet wil aantonen met dit waterrad in relatie tot de coronapandemie.
De hoofdtoon bestaat eruit aan te tonen dat de systemen dan wel berekenbaar zijn, maar niet voorspelbaar: “Zo blijft het rad zijn toekomst eeuwig in mysterie hullen.” Desmet schrijft:
Het meest fascinerende aan de geschiedenis van het waterrad van Lorenz is echter het volgende. Op een bepaald moment kreeg Lorenz het idee om de successieve waarden van de drie grootheden in de vergelijkingen uit te zetten op een driedimensioneel orthogonaal assenstelsel (ook wel phase-space genoemd in de chaostheorie). Merkwaardig genoeg verscheen er niet zomaar een random wolk punten — zoals men in eerste instantie zou verwachten bij een zich chaotisch gedragend systeem — maar wel een zeer regelmatige figuur met opvallende esthetische kenmerken, die sindsdien gekend staat als de Lorenz-attractor (zie figuur 2). Zoals Gleick zei: “Phase-space portraits of physical systems exposed patterns of motion that were invisible otherwise, as an infrared lands- cape photograph can reveal patterns and details that exist just beyond the reach of perception.”“ Lorenz toonde dus als eerste aan dat bepaalde zich chaotisch manifesterende gedragingen toch door een strikte (en sublieme) orde bepaald worden én visueel kunnen worden voorgesteld in phase-space. Onder de schijnbare chaos van de oppervlakkige ervaring van het rad ligt een esthetisch magnifieke orde van universele vormen verborgen, die in vele opzichten doet denken aan de ideële wereld van Plato.
Over de lorenz-attractoren vind je hier meer meer: https://en.wikipedia.org/wiki/Lorenz_system.
Symbolische gedetermineerdheid
In de Lorenz-attractoren die eigenlijk menselijke producten zijn, producten van het primaat van onze taal op de ons kenbare wereld, in dit geval vormgegeven door wiskunde en de daaruit voortvloeiende wetenschap, zien we dat de werkelijkheid zoals we die waarnemen inderdaad “symbolisch gedetermineerd” (Lacan) is. Maar wanneer Lacan het heeft over iteraties die patronen ontwikkelen, dan gaat dat over het Imaginair-Symbolische en niet over het Reële . Dat merkt men aan de beeldvorming die bij de Lorenz-attractor te pas komt net zoals bij Lacans schema - een imaginatie van (de producten van) een mathematische symbolische wet die iets tracht uit te drukken over het reële van de wereld, alsook aan het gegeven dat de wiskundige taal een symbolisch referentiesysteem is waarmee men de werkelijkheid omschrijft. Het boek van de natuur vertoont patronen die binnen het gebruikte meetsysteem (en het erbij behorende stelsel aan hypothesen, gebruikte berekeningen) slechts zichtbaar zijn op die ene bepaalde wijze die zichtbaar kon worden door die specifieke wijze van meten en berekenen.
Men merkt de visuele weergave (Imaginair) en de wiskundige getallenstelsels (Symbolisch). Het Lacaniaanse Reële ligt echter voorbij het waarneembare en beschrijfbare. Misschien meent Desmet hier achter de sluier van het Reële te kunnen piepen? Zoals in de Flammarion-houtsnede hierboven? De machinaties die invloed uitoefenen op onze werkelijkheid zijn er ongetwijfeld, maar het is ijdel aan te nemen dat we daarachter kunnen piepen. Eens terug van achter de sluier weet Desmet ons dit te vertellen: “Dit is zonder twijfel de belangrijkste les die het waterrad ons te leren heeft: men kan de specifieke gedragingen van het waterrad niet voorspellen (althans niet in zijn chaotische fase), maar men kan de principes wel leren kennen waarvolgens het zich gedraagt en de sublieme esthetische figuren leren aanvoelen die onder de chaotische oppervlakte van die gedragingen verborgen liggen. Op die manier is er geen rationele voorspelbaarheid, maar wel een bepaalde mate van intuïtieve voorspelbaarheid.”
Principes en figuren, platoonse idealen?
Even verder in zijn tekst verglijden de principes en sublieme figuren die eigenlijk producten zijn van recursieve differentiaalvergelijkingen naar “tijdloze principes”. Van wiskundige regels en natuurkundige wetmatigheden naar platoonse idealen, mijn inziens. Je ziet Desmet deze verschuiving hier maken: “In dat opzicht leert het rad ons iets dat veel ruimer van toepassing is op de mens, de maatschappij, het leven en de natuur. De meeste fenomenen in de natuur zijn complex en dynamisch van aard en net zoals het rad zijn ze in al hun complexiteit eigenlijk onvoorspelbaar. Maar net zoals bij het rad, volgt het leven wel bepaalde principes en liggen er onder het chaotische oppervlak ervan, sublieme figuren verscholen. En dit is misschien de grootste opdracht van de mens: in alle complexiteit van het bestaan moet hij de tijdloze principes van het leven ontdekken.”
Dit is inderdaad bruikbaar in de psychoanalytische praktijk in dat opzicht dat men er als psychoanalyticus regelmatig getuige van is dat verhalen van mensen bepaalde ‘figuren’ of ‘narratieve schema’s’ kennen, prototypes. Men ziet steeds maar fragmenten ervan verschijnen, de contouren, maar nooit direct het geheel… en bij iedereen andere fragmenten… Maar na enige tijd en ervaring kan men voorzien welke zich beginnen af te tekenen. Maar dat gaat dan inderdaad ook om narratieven die inderdaad Imaginair-Symbolisch zijn. Het Reële, da’s wat anders… Dat kan men ook interpreteren, maar het blijft slechts een interpretatie, zogewenst mathematisch.
Men kan stellen dat de ’figuren’ die hij omschrijft, die in de achtergrond verborgen liggen en voorvoelbaar zijn, eigenlijk platoonse idealen zijn.
Vervolgens verglijden we van “principes’ naar iets dat qua omschrijving mee aansluit bij voorgenoemde “idealen”, maar dan de idealen waarmee de maatschappij voeling dient te houden. “Als men zich te veel op de oppervlakkige verschijningsvormen van het leven richt en voeling met de onderliggende principes en figuren verliest, wordt het leven, net als het rad van Lorenz, meer en meer als een zinloze chaos ervaren. Hetzelfde geldt op het niveau van een maatschappij: een maatschappij moet primair voeling houden met een aantal principes en grondrechten, zoals het recht op vrije meningsuiting, het zelfbeschikkingsrecht en het recht op vrijheid op het vlak van levensbeschouwing. Als een maatschappij die fundamentele rechten ven het individu niet respecteert, als ze bijvoorbeeld de angst zo ver laat escaleren dat iedere vorm van eigenheid, intimiteit, privacy en persoonlijk initiatief van individuen als een ontoelaatbare bereiding van het collectieve welzijn beschouwd wordt, dan wordt ze gegrepen door chaos en absurditeit.” Deze ‘principes’ (die achter de sublieme figuren die we waarnemen schuilen) van recht op vrije meningsuiting, het zelfbeschikkingsrecht en het recht op vrijheid op het vlak van levensbeschouwing zijn zeker legitiem, maar 'pandemie' is evenzeer zo een figuur waarachter bepaalde principes schuilgaan …
Platoons ideaal of ziel
Het is interessant te observeren waar Desmet nu heen gaat. Hou het gevaar van het verglijden bij het essentialistische denken met platoonse idealen in gedachten (de giftige put)
De chaostheorie en de complexe en de dynamische systeemtheorie openen een adembenemend nieuw perspectief op het universum. In zijn alom gewaardeerde boek Chaos stelt Gleick'* dat de chaostheorie de derde grote wetenschappelijke revolutie van de twintigste eeuw is (na de relativiteitstheorie en de kwantummechanica). De mechanistisch-materialistische wetenschap vertrok vanuit de veronderstelling dat de wereld logisch en voorspelbaar is, en vooral ook, dat hij in essentie een doods mechanisch proces is. Wetenschap streefde ernaar om het levende — het organische, het bewustzijn, enzovoort — tot het dode te herleiden (bijvoorbeeld tot mechanische chemische processen).
De chaostheorie alsook de complexe en de dynamische systeemtheorie bieden zeker onontbeerlijke aanvulling op het denken over de wereld. Al is het echter kort door de bocht om te gaan stellen dat de wetenschap “ernaar streefde om het levende tot het dode te herleiden”. Op welke manier zou dit ooit een streven zijn? Het is niet omdat men in anorganische en organische processen op zoeken gaat naar mogelijke deelverklaringen van het levende, dat men het levende wil herleiden tot het dode. Merk dat ik hier ‘verklaringen’ schrijf en niet ‘oorzaken’. Hierover later meer in de bespreking van het volgende hoofdstuk.
Kwantummechanica en chaostheorie brengen dit wereldbeeld aan het wankelen. Ze zetten de omgekeerde beweging in en leunen veel meer aan bij het wereldbeeld van het vitalisme.
Het vitalisme van Bergson, met zijn élan vital of ‘essentiële vonk", is een doctrine dat het leven niet alleen als mechanisme verklaard kan worden. Vaak worden onstoffelijke elementen aangeduid als veroorzaker, vonk of energie. Sommige aanhangers van het vitalisme maken de vergelijking tussen deze élan vital en de ziel. Onmiddelijk hierna wordt duidelijk dat Desmet ook bij deze aanhangers hoort:
Ze (Kwantummechanica en chaostheorie, nvdr) suggereren dat er leven en bewustzijn zit in allerlei fenomenen die we voorheen als dode, mechanische processen beschouwden. Denk aan de ruis op telefoonlijnen: hij is niet het passieve effect van alle soorten mechanische factoren, maar is zelforganiserend — er zit gerichtheid en gevoel voor esthetiek in.
We merken dat we hier het pad van het weten verlaten en het struikgewas van het geloof betreden…
Misschien wel het meest revolutionaire aan de chaostheorie is dat haar observaties toelaten om te zien dat er weldegelijk een finale en formele oorzaak werkzaam is in de natuur. Deze begrippen komen uit de causaliteitstheorie van Aristoteles en zijn onontbeerlijk om over oorzakelijkheid te denken. In een notendop samengevat, stelt deze theorie dat er vier soorten oorzaken zijn: de materiële, de efficiënte, de formele en de finale oorzaak. Aristoteles illustreerde het verschil tussen de vier vaak aan de hand van de metafoor van het maken van een beeld. De materiële oorzaak van het beeld is de materie waaruit het gemaakt wordt (zonder die materie geen beeld). De efficiënte oorzaak zijn de bewegingen van de beeldhouwer die met beitel en hamer de steen transformeert tot een beeld. De formele oorzaak is het idee of de vorm van het beeld die in de geest van de beeldhouwer aanwezig is en bepaalt hoe hij zijn bewegingen zal sturen. De finale oorzaak is de intentie om een beeld te maken (bijvoorbeeld omdat iemand bij de beeldhouwer een beeld heeft besteld). Het is duidelijk dat binnen een mechanistisch wereldbeeld enkel de materiële en de efficiënte oorzaak werkzaam worden geacht. Ooit zette het mechanistisch universum, als een verzameling materiële deeltjes, zich in gang en uit de initiële beweging van de deeltjes volgde al de rest. De deeltjes op zich zijn dus de materiële oorzaak, de bewegingen ervan die alle soorten effecten genereren, de efficiënte. Er kan binnen een dergelijk wereldbeeld echter op geen enkele manier verondersteld worden dat er bepaalde ‘vormen’ of ‘ideeën’ op voorhand bestaan (deze van bepaalde organismen bijvoorbeeld) die een invloed zouden uitoefenen op de manier waarop het materiële proces zich ontvouwt.
Desmet toont zich hier een vitalist die de essentiële vonk, de élan vital zoekt in de - door de figuren (die menselijke creaties zijn, al dan niet gegenereerd met door de wereld binnen te trekken in het mathematische en/of talige veld) en daaruit voortspruitende principes die in de achtergrondruis van de wereld vertoeven aan te duiden als ‘veroorzakend’.
We merken dat Desmet nood heeft aan een wereld waarin deze principes - als goden - dingen veroorzaken. We merken dat Desmet de foute interpretatie die aan het Aristoteliaanse begrip αἰτία kleeft hanteert. In de Engelstalige studies van de filosofie van Aristoteles wordt het woord cause (oorzaak) gebruikt als een gespecialiseerde technische term voor de vertaling van Aristoteles' term αἰτία, waarmee Aristoteles "verklaring" of "antwoord op een 'waarom'-vraag" bedoelde, en niet oorzaak. Aristoteles categoriseerde de vier soorten antwoorden als materiële, formele, efficiënte en definitieve "oorzaken". In dit geval is de "oorzaak" de explanans voor het explanandum. Het gaat hier dus niet om oorzaken maar verklaringen. Dat haalt de ‘beweger’ uit de vergelijking…
Desmet ziet, nét door zijn mechanistisch-causale denken (al meent hij het tegenovergestelde te doen) nog een levensvonk, een idee of ideaal dat vormgeeft aan de wereld omdat hij niet los komt van het denken van een veroorzaker.
Over belang van het 'verklaren' in plaats van het ‘veroorzaken’ volgt er later in de bespreking van hoofdstuk 10, meer bepaald met betrekking tot de hiërarchie van de wetenschappen en causaliteit, meer toelichting.
De chaostheorie bewijst nochtans dat dergelijke vormen bestaan en dat ze op een coördinerende manier opereren. Wat aangetoond werd voor de ruis op telefoonlijnen en het druppelen van kranen, kan veel ruimer doorgetrokken worden. De chaostheorie toont ons dat het berglandschap dat ons in ademloze bewondering vervoert, niet zomaar het effect is van een doods mechanistisch proces — toevallige mechanistische processen tussen tektonische platen, erosie, erupties van lava, enzovoort — maar dat een tijdloos en subliem idee de talloze mechanische processen gecoördineerd heeft die bij zijn vorming betrokken waren. Misschien nog meer dan de kwantummechanica luidt de chaostheorie daarom een nieuw tijdperk in, het tijdperk dat historisch en logisch gezien volgt op de Verlichting; een tijdperk waarin het universum weer zwanger van zin is.
Het universum zou pas echt totaal levend zijn als het niet eerst tot leven gewekt moest worden door een beweger die het leven en zin (betekenis, lust, ruis,…) inblaast. Het is ook een ongewone omweg van het levende in de wereld pas te kunnen opmerken via een mathematische bril.
We merken enkele zaken op: Desmet denkt de mens niet zozeer als een element met een vrije wil, eerder als gedetermineerd. Want de mens is volgens Desmet net als het waterrad, de ruis, de berglandschappen, de idealen … gedetermineerd door ideale of subliemen figuren die een vluchtige kijk bieden op de achterliggende principes. Gedetermineerd door principes, die een betekenis hebben en leven en zin en beweging geven aan het universum. We dienen dit samen te denken met wat Desmet in hoofdstuk 10 schrijft:
“En niet alleen de momentane lokalisatie van het deeltje wordt bepaald door de observatie, maar ook het volledige traject dat in de miljarden jaren voorafgaand aan het moment van de observatie erdoor werd afgelegd. Het is pas op het moment van de observatie dat bepaald wordt welk traject het in zijn verleden heeft afgelegd: “De keuze [van een deeltje] om een bepaald pad te nemen moet in dit geval miljarden jaren geleden genomen zijn, toen de aarde en misschien zelfs de zon nog niet bestond, en toch zullen wij met onze waarneming in het laboratorium invloed uitoefenen op die keuze uit het verre verleden.””
… wat ons doet inzien dat hij de principes uit de quantum-theorie overplaatst op het sociale veld, en omwille van het eeuwige traject van partikels ook de gekozen richtingen van individuen of groepen van individuen als eeuwig gedetermineerd ziet, wat maakt dat die zonder vrije wil zou zijn… Het is o.a. hier dat we zien dat hij hier een beetje stiekem de denksprong maakt door het eeuwige (goddelijke) in te voegen in het tijdelijke eindige van de mens. Net door te moeten denken over de dood nemen we een bepaalde levenshouding aan tegenover de dood: we kiezen meer of minder volgens bepaalde (in mindere of meerdere mate vrijheidsbeperkende) regels en wetmatigheden te leven bvb. Men kan kiezen de vrije keuze (en wil?) op te geven.
Aanvullende bespreking
Ter aanvullende bespreking enkele bemerkingen van Popper m.b.t. Plato en diens ideeënleer die ik hier wel op z’n plaats vind:
“Popper also demonstrates that, despite their highly revered status in our philosophical and cultural canon, the political philosophies of Plato and Aristotle are deeply totalitarian. Their collectivist worship of the state above all else puts them in direct opposition to liberalism and its demand for individual freedom.[De staat als ideaal, figuur... zoals hij schrijft, terwijl net die idealen leiden tot totalisering.] Their horror at the emerging Athenian democracy reflects their great elitism and contempt for the common man. Popper also debunks their method of historicism. This is the belief that one can predict the future of humanity by analysing the currents of history, thereby finding out universal laws according to which human history inexorably unfolds. These four ideas – essentialism, collectivism, elitism, and historicism – coalesce in an unholy alliance to form the “intellectual” basis for modern totalitarianism.” (https://newdiscourses.com/2021/02/essentialism-logical-fallacy-plaguing-us-since-plato/)
Waarom dit vermelden? Het gaat toch niet zozeer om politiek, wanneer we verwijzen naar de idealen van Plato naar analogie met Desmets ‘sublieme figuren’ of ‘principes’? Of toch ook wel, zelfs volgens Desmet. Idealen kunnen leiden tot een totalitaire staat, het te hard doordrukken van een idee (socialisme, Arisch ras) kan lijden tot totalitaire horror die Fremkörper wil verwijderen. Net daar schuilt m.i. toch een gevaar: op basis van meetonzekerheid (Heisenberg, meetfout) de rationele kijk op zaken loslaten en intuïtief afgaan op aangevoelde figuren en principes, idealen, en daar naar handelen. Zet dat geen deur open voor obscurantisme van zogezegde Idealen met immer verglijdende betekenissen? Het is dus ook in deze zin dat Thomas van Aquino de Fons Vitae van Ibn Gabirol (de verdediger van het neoplatonisme en het Arabische pantheïsme) eerder een giftige put dan een levensbron noemde. En net ter preventie van een totalitaire staat krijgen we een ingrediënt aangereikt van… een totalitaire staat… ???
Bovendien krijgen we deze idealen aangereikt binnen een wereldbeeld, zich baserend op de “chaostheorie en de complexe en dynamische systeemtheorie”, dat bezield lijkt, “zwanger van zin”. Vraag is of het niet eerder zo is dat er zelforganiserende principes zijn binnen de limieten die de wetten van de wereld en het universum (natuurwetten) opleggen en faciliteren, eerder dan dat er een zingevend principe, waarom niet een god, aanwezig moet zijn.? Op zich niets tegen geloof, ik ben agnost, maar pandemie bestrijden op basis van geloof… ? Onderandere middels geloof, ok, dat wel…
De indruk ontstaat dat Desmet de menselijke invloed van de geest - nl de symbolische determinatie van Lacan (het hanteren van een taal genereert ‘vormen’ en ‘organisaties van elementen’ via dewelke we de werkelijkheid menen te gebruiken) - hier vergeet en deze menselijke interventie in wat we eigenlijk te zien krijgen van de wereld (onze invloed via meetapparatuur, of het feit dat we dingen wel moeten uitdrukken via één of andere taal die per definitie sequentieel is) verkeerdelijk aanziet voor een bezielende interventie vanuit één of ander achterliggend subliem ideaal dat we nog dienen te leren kennen.
Echter, quantumfysica en sublieme wiskunde die de existentiële vragen aftast, leiden tot een bepaalde metafysica, een speculatie, via taal, over de wereld waarvan we aannemen dat we die eigenlijk niet kennen. Misschien liggen er achter de sluier alleen maar chaos en wat natuurwetten die zich organiseren binnen bepaalde limieten waarvan we de contouren slechts kunnen vermoeden en deels vatten via wiskunde?
Desmet lijkt te vergeten dat zelfs ook metafysica maar een taal is over de dingen voorbij de tastbare wereld. Die zijn niet echt. Het gaat over essentialistische idealen die hij nadien laat schuiven in de taal... wat de deur open zet voor obscurantisme, de arcana ofte esoterie, iets wat Arendt signaleerde als een gevaar(lijk effect / element) van (oprukkend) totalitarisme…
We lezen eveneens in dit boeiende artikel Essentialism: The Logical Fallacy Plaguing Us Since Plato van Laurie Wastell in New Discourses (02.02.2021):
“Now, I trust that this explanation has been sufficient to disabuse you of the esoteric mysticism of Plato’s theory of the forms. Having had it laid out, it may seem strange that such a renowned philosopher as Plato could endorse such an esoteric philosophy, and stranger still that this same fallacy should have endured over millennia. Yet, as philosopher Sarah-Jane Leslie and psychologist Susan Gelman have shown, our predisposition to generalise from quantitative statements – to essentialise from linguistic categories – is in fact hardwired into our cognition, in preschoolers and adults alike (2012). Humans beings have always used essentialism as a mental shortcut through which to make sense of the world. This does not mean that, by striving to think clearly, we cannot escape essentialism. But it is an especially pernicious and persistent logical fallacy, meaning we must always be on our guard against it.” (https://newdiscourses.com/2021/02/essentialism-logical-fallacy-plaguing-us-since-plato/)
Ten andere, men heeft vaak ook terechte vragen bij het gebruik van quantum-mechanica en andere wiskundige modellen om humane real world-problemen mee te omschrijven. Bijvoorbeeld: Sokal en Bricemont slaagden erin een absolute nonsensicale computer-gegenereerde wetenschappelijke paper met kloppende citaten, referenties en grafieken enz te publiceren, die bol stond van wetenschappelijk klinkende fysica- en quantum-taal en sociale vergelijkingen en zo meer. Het is niet fout, maar daarom is het niet waar… Kennen we dat nog van ergens?
Toen Sokal en Bricmont hun ‘fraude’ bekendmaakten was men wel geschrokken… Dit mondde uit in een sterke invraagstelling van dit soort postmoderne exposés. Zij gaven naar aanleiding hiervan ook een boek uit: “Intellectual Impostures” (Alan Sokal and Jean Bricmont). Ook leuk om lezen: https://philosophynow.org/issues/25/Intellectual_Impostures_by_Sokal_and_Bricmont en ook https://physics.nyu.edu/sokal/tls.html
Richard Dawkins bespreekt dit boek van Sokal en Bricmont en schrijft over de gevaren van theorieën van sommige doch zeker niet alle postmodernisten:
“Suppose you are an intellectual impostor with nothing to say, but with strong ambitions to succeed in academic life, collect a coterie of reverent disciples and have students around the world anoint your pages with respectful yellow highlighter. What kind of literary style would you cultivate? Not a lucid one, surely, for clarity would expose your lack of content. The chances are that you would produce something like the following: ‘We can clearly see that there is no bi-univocal correspondence between linear signifying links or archi-writing, depending on the author, and this multireferential, multi-dimensional machinic catalysis. The symmetry of scale, the transversality, the pathic non-discursive character of their expansion: all these dimensions remove us from the logic of the excluded middle and reinforce us in our dismissal of the ontological binarism we criticised previously.’” https://physics.nyu.edu/sokal/.html
Men kan zich afvragen wat Dawkins van het boek van Desmet zou vinden, over de stijl voornamelijk, wanneer we ook dit lezen in hetzelfde artikel:
“Note that we do not criticise the mere use of words like ``chaos'' (which, after all, goes back to the Bible) outside of their scientific context. Rather, we concentrate on the arbitrary invocation of technical notions such as Gödel's theorem or compact sets or non-commuting operators. Also, we have nothing against metaphors; we merely remark that the role of a metaphor is usually to clarify an unfamiliar concept by relating it to a more familiar one, not the reverse. Suppose, for example, that in a theoretical physics seminar we were to explain a very technical concept in quantum field theory by comparing it to the concept of aporia in Derridean literary theory. Our audience of physicists would wonder, quite reasonably, what purpose such a metaphor served (whether or not it was apposite), if not merely to display our own erudition. In the same way, we fail to see the advantage of invoking, even metaphorically, scientific concepts that one oneself understands only shakily when addressing a non-specialist audience. Might the goal be to pass off as profound a rather banal philosophical or sociological observation, by dressing it up in fancy scientific jargon?”
Ok, waar, Desmet legt het wel helder uit, maar de verglijdingen van mathematische producten naar figuren naar principes, platoonse idealen… die zijn meer aan het oog onttrokken, obscuurder. Spijtig genoeg - mijn inziens - kiest hij de weg van het spirituele en religieuze, terwijl net dat meer kans heeft te neigen naar obscurantisme... En machtsmisbruik... want je kan de mensen niet verwijten dat ze hier niet met ‘mee zijn'. Als je een metafoor gebruikt, dan doorgaans een die eenvoudiger is dan het complexe probleem. Je kan ze dan ook zonder referenties (zoals hij doet) gewoon poneren en iedereen neemt het aan. Het voordeel van metaforen over niet tastbare zaken te gebruiken is dat je je volgers desgewenst (eventueel later eens ze in het slechtste geval bereid zijn alles van je te aanvaarden) alles kan wijsmaken omdat die dingen geen deel uitmaken van de voor hen kenbare en hanteerbare en tastbare wereld. Ze kunnen het niet verifiëren. Ze gaan niet even naar de ijskast wat cantor dust of quantum-quarks halen en dat uitproberen, of hun Lorenz-rad nog eens in gang trekken en wat lorenz-attractoren plotten... zoals meestal op donderdagavond... Wat met eenvoudige real-world-metaforen wel mogelijk of minstens bevattelijker is. En wat misschien ook de reden is waarom Desmet ze net niet gebruikt: op deze wijze is het makkelijker de spirituele dimensie sluiks binnen te smokkelen op een zogenaamd wetenschappelijke basis. Veel ware dingen om iets anders (onwaars of fout beargumenteerd, of'slipstreaming (zijdelings invoegen) van een andere boodschap) mee te verbergen (zie epistemic decoy flooding, bespreking hoofdstuk 8).
Er is ook een andere manier om hier naar te kijken. Indien we voorbij het vormelijke van de gebruikte taal en illustraties kijken welke op een nogal aparte bocht in het denken maken door wetenschap(sfilosofie), chaos-theorie, de theorie van de complexe modellen, quantum-fysica, spiritualiteit, vitalisme, ideaalbeelden te vermengen tot iets eerder religieus. Een bezielde wereld. Cfr Alan Watts 'Web of Life’. Op zich vind ik het een mooi gegeven, bezieling de wereld inblazen… al verkies ik persoonlijk Watts z'n kijk, die benodigt minder wetenschap, ook geen kijk op de wetenschap die maatschappelijk gepolitiseerd wordt mbt een specifieke gezondheidscrisis. Watts vertrekt vanuit het menselijke, het spirituele, het mentale en psychologische, en de blik van daaruit op de wereld en de Ander, bezieling en verbondenheid zoekend met de Ander en de wereld, het milieu waarin we leven en waarlangs we met elkaar geconnecteerd zijn, het web… Mij lijkt het dat Desmet een omweg maakt langs wetenschap, die dan omgebogen dient te worden, samengesmeed met een ideale figuur, dubbelgeplooid tot religie, zoals men een zwaard van damascusstaal smeedt.
Maar waarom die omweg? Waarom niet gewoon zeggen dat je een soort nieuwe spiritualiteit of zo wil propageren? Is het een verder uitbouwen van wat hij reeds in zijn boek over de Graphe du désir schreef over het smeden van een Japans zwaard en zijn naam Desmet die hij linkt aan het beroep van smid… door al smedend met waarheden om te gaan en ze om te buigen tot iets anders?, of om mensen hun vrij vlottende angst aan objecten van angst vast te smeden (hoofdstuk 6 De opkomst van de massa : “you could say that it were like 2 pieces of metal that were heated up until they melted a little bit and then were pushed together and they merged. So and that’s why they were connected. They were connected because they were pushed together at the high level of heat in the psychological system, at the high level of anxiety.”)?
Waarom leunen op wetenschap die hij verkettert ? Op die wijze lijkt het alsof Desmet een soort wetenschappelijk apostaat is of speelt: een wetenschapper die van het pad van het ‘wetenschapsgeloof' af gestapt is, iemand 'die dus wel kan weet hoe het ginder aan toegaat' alsook wat er allemaal fout zit en zo geloofwaardigheid verkrijgt, maar tegelijk gebrandmerkt wordt als een afvallige, verworpen ook, op de brandstapel gezet zelfs, … dat trekt een bepaald publiek.
Dit is een boeiend artikel hierover: https://www.respectfulinsolence.com/2022/11/14/why-is-being-an-apostate-such-a-big-part-of-covid-19-contrarian-narratives/ omtrent dit soort van retorische stijlen/acts. We lezen hier de volgende anekdote:
Indeed, in the introduction to Confessions, Dr. Mendelsohn declared: I do not believe in Modern Medicine. I am a medical heretic. My aim in this book is to persuade you to become a heretic, too. I haven’t always been a medical heretic. I once believed in Modern Medicine.
And there you have it. Dr. Mendelsohn was not just a “medical heretic.” He was a medical apostate, too, having renounced his “belief” in Modern Medicine for another belief system, while portraying patients in starkly religious terms:
Without the ritual of the checkup, internists would have trouble paying the office rent. How else can the doctor ensure a steady supply of sacrificial victims for the Church’s other sacraments without the examination? The Gospel said many were called and few were chosen, but the Church of Modern Medicine has gone that one better: All are called and most are chosen.
We hebben in andere termen geformuleerd wel een gelijkaardig schema: Desmet neemt evenzeer afscheid van wetenschap maar beroept zich tegelijkertijd op zijn academische titel, etc…
Besluit hoofdstuk 9
We zien Desmet een nieuwe metafysica gronden. Via de omweg van quantum-mechanica en wiskundige modellen zien we hem wijzen op wiskundige figuren (die een representatie zijn van de werkelijkheid via mathematica in plaats van de werkelijkheid zelf), welke hij laat verglijden tot figuren, principes, platoonse idealen. De symbolische determinatie à la Lacan, die maakt dat wat we ook maar meten en delen met elkaar steeds besmet is door het Symbolische dat ook structurering geeft aan de data, lijkt ver buiten zicht hier. Om een onduidelijke reden maakt Desmet hier een bocht via de wetenschap (die hij onterecht verwijt het leven dood te willen maken), het is slechts via een wereld vol ruis die binnengetrokken wordt binnen een mathematisch veld dat Desmet pas in staat lijkt in de natuur iets levends te zien en te bewijzen. Alsof hij zijn mathematische bril niet kan afzetten en enkel via die weg tot het leven geraakt…
Bovendien is het nergens in dit hoofdstuk expliciet duidelijk welke plaats ratio nog mag hebben binnen deze nieuwe metafysica van intuïtie ; wordt de ratio gebannen en zetten we met de dominantie van Idealen via de potentiële obsurantistische verdoken verglijdingen van betekenissen de deur open naar een totalitaire staat? Of krijgt ratio alsnog een nuttige en noodzakelijke plaats verderop? In ieder geval zien we hier vooral een nieuw soort religiositeit vormgegeven worden, achter de principes ie vormgeven aan de wereld moet er wel een subliem idee schuilgaan, net als een beweger die het chaotische complexe systeem in gang kegelde. We zitten niet meer op het pad van de wetenschap hier…